Apathisch staart Halefom voor zich uit, terwijl hij op een matrasje zit in een voormalig schoolgebouw. De vloer in het klaslokaal ligt bezaaid met matrassen. Matrassen waarop leeftijdgenoten van Halefom slapen, nu al acht maanden lang. “Ik heb helemaal niets meer”, zegt hij. “Geen eten, geen kleding en geen schoenen. Ik ben dankbaar voor de hulp die ik hier krijg. Maar de meeste dagen voel ik me erg verdrietig.”
Halefom wendt zijn hoofd af, wanneer hij probeert te vertellen over die ene dag vorig najaar. Die dag waarop zijn leven voorgoed veranderde. “Ik was buiten aan het spelen, bij ons huis”, zegt hij, aarzelend. “Ik woonde met mijn familie in Nebelet. We hadden het goed thuis. Mijn ouders maakten koffie en ik speelde buiten met mijn vriendjes.”