De zin ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ is de drager van de ZOA kerstcampagne tegen honger. Wat roept deze zin bij jou op?
“Voor Westerse mensen die een koelkast vol eten hebben, is het een heel rare zinsnede. Met die volle koelkast kun je zo een of twee weken mee vooruit. Maar voor mensen die niet weten waar hun ontbijt of avondeten vandaan moet komen, is dit echt een basisvraag, een concreet en indringend gebed. Voor mensen met een volle koelkast daarentegen, zoals ikzelf, is deze vraag een confronterende: niet iedereen heeft iedere dag eten. In die zin is het heel goed om dit te bidden, ook met een gevulde koelkast.”
Het schuurt ook wel, want als je overvloed hebt, waarom zou je dit bidden? Maar als je tekort hebt: waarom zou je dit dan ook bidden? Er komt meestal geen brood uit de hemel vallen.
“Ik vind het eerste woord bijzonder. Het is echt een soort schreeuw: Geef! Er staat niet zoiets als: ‘Wilt U ons alstublieft brood geven?’ Nee, er staat: Geef! Daarin klinkt iets door van ‘recht hebben op’. Er is genoeg eten in de wereld voor iedereen. Ik denk ook dat mensen die hongerlijden recht hebben op dat brood. Het voedsel is niet eerlijk verdeeld in de wereld. Ik vind het heel urgent en appellerend geformuleerd.”
Collectief
“Het Onze Vader is heel duidelijk een collectief gebed. Er staat niet ‘Mijn Vader’, maar ‘Onze Vader’. Het is onze gezamenlijke Vader die aan ons wil geven. En het geldt voor de hemel als ook op de aarde. Het is dus niet alleen maar zo dat God dat brood dan maar moet geven. Er zit een oproep in om te delen. Het is de Vader van wie Jezus zegt: ‘Als je een brood vraagt, krijg je geen steen.’ Dus als jij brood krijgt, dan kan het niet zo zijn dat jouw broertje of zusje, ook al is die ver weg, van diezelfde Vader een steen krijgt. Dat klopt niet. Dus misschien heb je dan wel te veel brood gepakt, wat niet allemaal voor jou bedoeld is.”
Dit gebed raakt ook aan vertrouwen. Vertrouwen hebben in God, weten dat het leven niet maakbaar is.
“Als je minder hebt, en je bent van andere mensen afhankelijk om dat brood te krijgen, dan is er veel meer besef dat het niet vanzelfsprekend is. Met die volle koelkast ben je veel minder bewust van die afhankelijkheid. Jammer genoeg werkt het in ons leven vaak zo dat we pas naar God toe gaan als we het zelf niet meer redden. Als er bijvoorbeeld iets gebeurt waar we zelf geen invloed op hebben. Maar er is ook een andere kant. Als je zo bezig moet zijn met eten, omdat je honger hebt, dan vraag ik me af of je echt veel bezig bent met gebed en vertrouwen. Want wat heb je aan dat vertrouwen als je honger hebt? Ik kan me daar geen voorstelling van maken.”