Het leven in Jijiga was goed, vertelt Samira. Zij en haar man werkten allebei, hij als timmerman, zij als groenteverkoper. “Toen brak ineens het conflict uit. We moesten alles achterlaten: ons land, ons huis, onze spullen… We namen niets anders mee dan ons leven. Omdat er in een vluchtelingenkamp geen plaats was, kwamen we terecht in deze donkere, betonnen loods vlakbij de stad Dader.“
Niet veilig
Het leven in de loods is zwaar en het is er niet veilig. Soms zijn er gevechten waarbij mensen komen te overlijden. Veel ‘bewoners’ van deze loods zijn wanhopig. Ze hebben geen werk of inkomen – omdat er vrijwel geen werk is in de omgeving waar lokale bewoners zelf nauwelijks kunnen rondkomen. De meer dan achthonderd vluchtelingen in de donkere loods leven in diepe armoede. Dag en nacht.
“Onze kinderen moeten op blote voeten lopen, omdat ze geen schoenen hebben. De kleren die ze dragen zijn oud en versleten. Een school is er niet. We hebben nauwelijks te eten. Elke zes of zeven maanden komt er voedselhulp, dan krijgen we wat eten voor één of twee weken. Als er een vrachtwagen de loods passeert, rennen onze kinderen die tegemoet, in de hoop dat ze letterlijk een graantje kunnen meepikken.”